Als je in de tuin van Finisterre komt, lijkt dat een oase. Een oase niet te midden van woestijnen, maar te midden van uitgestrekte landbouwpercelen. De Groninger boeren worden ook wel de “dikke” boeren genoemd. Niet dik vanwege hun lichamelijke omvang, maar dik vanwege de enorme landerijen die bij de boerderij horen. Het Hoogeland is een gebied met veel akkerbouw, hoewel de veeteeltbedrijven tegenwoordig steeds groter worden nu de melkquota zijn opgeheven en de boeren veel grasland nodig hebben voor het voer voor de koeien. En sommige boeren laten hun koeien nog lekker in de wei lopen. Ook dat is een prachtig gezicht.
Maar de akkerbouw is toch het meest oogstrelend: de enorme graanvelden zijn een lust voor het oog. En de strakke voren waarin de aardappels moeten groeien geven een prachtig lijnenspel. Veel toeristen verwarren deze voren met de voren waaronder asperges groeien, maar hier zijn de aardappels het belangrijkste. Het zijn voornamelijk pootaardappelen die over de hele wereld geëxporteerd worden. Dat de percelen van de boeren hier zo groot zijn, is te danken aan het beklemrecht. Dit beklemrecht bepaalde dat de landerijen niet verdeeld mochten worden, zoals in andere provincies wel gebruikelijk was, maar aan één opvolger moest overgaan.